Programma Sjostakovitsj in Klank en Beweging

Programma


Concept van het project


Photo


Concepten van het euritmie-project «Shostakovich project»

De muziek van Dmitry Sjostakovitsj is buitengewoon overtuigend. De ideeen van de componist, zijn positie als individu is meer dan actueel in de huidige maatschappij. Sjostakovitsj leefde in een zeer ingewikkelde periode van de Russische geschiedenis maar hij gaf zelden openlijk uiting aan zijn maatschappelijk overtuiging. Alle innerlijke twijfels van deze slimme, fijnzinnige en talentvolle mens hebben hun weerspiegeling gevonden in zijn kunst, zijn muziek.

Uiteraard gaat het bij dit project over eeuwenoude thema's: De levenscycli waarin sprake is van geboorte, leven en dood, het thema van de niet altijd eenvoudige levensweg van een ieder van ons. De composities van Sjostakovitsj binnen dit project zijn in een omgekeerd chronologische volgorde gezet. Zo kijkt een mens aan het einde van zijn leven terug op zijn verleden en herinnert zich alles wat hij doorstaan heeft.

Het euritmie programma wordt geopend met het laatste werk van Sjostakovitsj: sonate voor altviool en piano in C groot, opus 147 ( gecomponeerd in 1975, tevens het sterfjaar van de componist). Het thema hiervan is een monoloog waarin een persoon aan het einde van zijn leven terugblikt op de afgelegde weg.

Men zou kunnen zeggen dat in het eerste deel van het programma een beeld geschetst wordt van de ziel van de mens. Het eerste euritmische gedeelte van dit programma is een gedicht van Boris Pasternak, genaamd «De monoloog van Hamlet». Hierin klinkt wederom het thema door over de opdracht van ieder mens: het leren kennen van je lot, het leven van je eigen leven. Deze monoloog vormt een aanzet tot het 13e kwartet, gecomponeerd in de laatste periode van zijn leven, in het jaar 1970.

Het 13e kwartet werd geschreven ter nagedachtenis van zijn vriend, de alt-violist Wadim Borisovski. Het is in tegenstelling tot andere kwartetten opgebouwd rondom de altviool i.p.v. de viool. Ook wij hebben deze opbouw, in onze interpretatie van het stuk, meegenomen. In deze compositie resoneren de ervaringen van de componist, de vermoeidheid van het zware leven, en het voorgevoel van de dood. Na de dood is in de muziek echter een bevrijding te horen.

De altviool staat centraal in het euritmische gedeelte. Andere instrumenten omcirkelen de altviool, soms met bijna snijdend scherpe en vijandige klanken in unisono, dan weer door een surrealistische chaos zonder uitweg. Maar naarmate het stuk dichter bij de finale komt, klinken de thema's van de alt, de viool en de cello steeds zuiverder. Het is of alle delen van de ziel hier bij elkaar komen, wanneer de laatste groeiende toon de al tot stilte gekomen instrumenten een voor een doet opleven. Het doet geloven dat de pure, diepe toon daadwerkelijk geen einde is, maar slechts een begin van een weg naar iets dat nog verborgen is, waarbij al het voorgaande slechts een voorbereiding lijkt.

Het tweede deel wordt geopend met een gedicht van Osip Mandelsjtam «Zusters van zwaarte en tederheid». Hierin wordt door de dichter een beeld geschetst van deze twee polariteiten die zich in elkaar vlechten en zich samen verenigen. Hierop volgt een piano trio in e klein no 2. Ook in dit trio komt het beeld van de twee polariteiten terug. Hierin zijn het geboorte en dood die door een levensweg vervlochten worden tot een geheel.

Het trio is geschreven tijdens de tweede W.O. in 1944 en is opgedragen aan zijn overleden vriend I. Sollertinski. In de muziek klinkt de pijn door van een enkele ziel, van een heel volk en van de hele mensheid, zo ook de tragiek van de Holocaust, het lijden van het joodse volk en vele andere slachtoffers van de oorlog.

Het trio bestaat uit vier delen. Het eerste deel begint met een zeer hoge flageolet van de cello. Dit houdt in dat de cello zich begeeft op de toonhoogte van de viool en de viool op die van de cello. Deze twee instrumenten komen geleidelijk aan steeds dichter bij elkaar totdat zij bij een toon elkaar doordringen. Zij nemen de stemmen van elkaar over en verenigen zich als twee handen, om verder als twee zusters, lichaam en ziel, tot aan het eind bij elkaar te blijven.

Het tweede deel is een scherzo, een wals, die twee keer sneller klinkt dan gebruikelijk is voor dit genre. De feestelijkheden escaleren in een duizelingwekkende danspartij waar niet meer valt te stoppen. Uit deze hysterie ontstaan vreemde voorgevoelens.

Het derde deel is langzaam, een adagio. Het is een rouw om de overledenen en is een tragische voorbode voor de onomkeerbare finale. Het vierde deel, 'danse macabre', is of een dodendans, ofwel een dans met de dood. De intense klank van de piano vult de ruimte waarbinnen de verschillende elementen van de ziel als bezetenen rondrazen: tragiek, zwaarte, tederheid, zorgeloosheid. Tussen dit alles sluipen de menselijke angsten die zich in de euritmie verdichten tot zichtbare beelden. Zij krijgen gestalte tot het tastbare toe. Aan het einde van het vierde deel klinkt als een terugblik het thema van het eerste deel maar in versneld tempo. De viool en cello ondergaan in dit deel telkens metamorfoses. De ene keer klinken zij licht en teder, de andere keer gaan zij op in een agressieve, militaristische mars. In de finale klinken majeur accoorden. De angsten vervagen, de hindernissen worden overwonnen en een nieuwe dimensie opent zich voor de ziel.